Debat 3: Decentrale loonverschillen? Die zijn er niet!

De invloed van centrale coördinatie op de loonontwikkeling in Nederland is groot. Dit is verrassend, want in tal van publicaties werd en wordt geconstateerd dat er, feitelijk al sinds het Akkoord van Wassenaar, maar vooral sinds de jaren ’90, sprake is van een decentralisatietendens in de arbeidsverhoudingen. De overheid mengt zich niet langer in de loonvorming, er zou een verschuiving plaatsvinden van onderhandelingen op landelijk en sectoraal niveau naar ondernemingsniveau en er zou steeds meer ruimte komen om op ondernemingsniveau af te wijken van cao-afspraken, die daardoor meer het karakter krijgen van raam-cao’s of minimum-cao’s. Op zoek naar kwantitatieve indicatoren vond ik hiervoor echter geen enkele empirische ondersteuning.

De centrale looneis die de FNV jaarlijks formuleert is nog altijd even sterk gerelateerd aan de feitelijke gerealiseerde cao-loonstijgingen als dertig jaar geleden. Gemiddeld ligt de cao-afspraak over het loon een half procent onder de FNV-eis. Negen op de tien de cao-werknemers vallen nog altijd onder een bedrijfstak-cao en niet onder een ondernemings-cao en dit aandeel is zelfs iets toegenomen in plaats van afgenomen. De verschillen in cao-loonstijging tussen sectoren zijn niet groter maar kleiner geworden en ook de incidentele looncomponent of de loondrift (het deel van de loonstijging dat boven de cao-loonstijging uitgaat) is opmerkelijk stabiel, namelijk gemiddeld rond een half procent per jaar. Ik concludeer dan ook dat de groei van de formele ruimte voor decentralisatie in de onderhandelingen zich niet of nauwelijks vertaalt in differentiatie in de feitelijke loonontwikkeling. Blijkbaar blijven bedrijven en sectoren een grote behoefte hebben om een, elders vastgestelde, standaard te volgen.

Paul de Beer (uit 'Stelsel arbeidsverhoudingen heeft geen invloed op economische prestaties', , maart 2014). 

Reacties